Genieten in de ban

Gisteren genoten we van de kookkunsten van mijn schoonzus. Risotto met vongole, gevolgd door gegrilde garnalen en gebakken inktvis met olijven en stukjes aardappel in tomatensaus. Uiteraard met een fles witte wijn op tafel. Maar als het aan staatssecretaris Maarten van Ooijen (volksgezondheid) ligt, gaat genieten in de ban. Betutteling van het hoogste niveau.

De heer van Ooijen wil namelijk dat onze flessen wijn in de nabije toekomst niet meer alleen voorzien zijn van een mooi etiket. Naast dat etiket zou een afschrikwekkend label de fles moeten sieren. Het uitzicht op die plaatjes zal vrees ik de eetlust niet bevorderen. Nu kun je de fles wijn overdoen in een karaf, dat is een optie. Zelf denk ik erover mijn lieve ega de komende vakantie te vragen foto’s te maken van mooie wijngaarden en wijnhuizen en die te laten printen op etiketten, zodat ik ze over die huiveringwekkende plaatjes kan plakken. Wellicht een commerciële kans voor hem mocht de staatssecretaris ooit zijn zin krijgen.

De ‘Blue Zone’ op Sardinië kent een dieet dat onder andere bestaat uit één à twee glazen wijn per dag. ‘Blue Zones’ staan erom bekend dat er gemiddeld meer 100-jarigen wonen dan in de rest van de wereld.
Uit onderzoek blijkt dat één glas wijn per dag het risico op het krijgen van kanker al verhoogt. Ik wil dat onderzoek niet ontkennen, zeker niet, maar ik denk toch dat er meer aan de hand is. Want waarom worden de mensen op Sardinië ondanks het drinken van één à twee glazen per dag toch een stuk ouder dan wij? Misschien heeft onze manier van leven, de stress, de bespoten groenten, het vlees vol gif en de ‘frisse’ lucht die we hier inademen een veel groter aandeel dan dat glas wijn…

Hoewel CDA, VVD en D66 het er niet mee eens zijn, wil de heer van Ooijen ‘de derde helft’ ook opdoeken. Hoogstwaarschijnlijk de druppel in het voortbestaan van sportverenigingen. En dat zou zo jammer zijn. Sportverenigingen zijn belangrijk. En niet alleen voor het lichamelijk welzijn, ook sociaal gezien doen we er ons voordeel mee. Kinderen leren er verliezen, leren er sociale contacten opbouwen. Iets wat juist in deze online wereld broodnodig is. En ja, er wordt bier gedronken in de sportkantine, maar zal men minder drinken als de club zijn biertje niet meer mag tappen? Ik geloof er niets van, dan vinden we wel een andere plek waar we kunnen drinken. Maar die mooie clubs zijn dan verleden tijd.

Ook groeit de groep probleemdrinkers. Dat is zeker iets dat aandacht vraagt, maar de accijns met 50% verhogen lost dit probleem niet op. Een verslaafde zal de weg naar de fles evenzogoed vinden. Maar buiten deze groep bestaat er een hele grote groep mensen die net als ik willen genieten van een glas wijn, een GinTonic in de zon op een terras of een biertje in de sportkantine. Moeten al die mensen lijden onder die eerste groep? En nu kun je zeggen: kan genieten niet zonder alcohol? Ja, natuurlijk kan dat. De risotto gisteren was niet minder van smaak geweest zonder dat glas wijn, maar het was wel de kers op de taart. Genieten lijkt een misdaad te worden, een vies woord. Het zal op termijn kunnen worden geschrapt uit de Dikke van Dale. Hoge boetes voor hen die zich er schuldig aan maken of het woord alleen al over hun lippen durven laten gaan. 

Wel of geen alcohol, daar gaat het niet alleen om. Ik word gewoon niet graag betutteld door een meneer van de ChristenUnie. Vrijdag viel het kabinet, dus waarschijnlijk gaan daarmee de plannen voorlopig in de koelkast. En tenzij een dokter het mij het afraad, zal ik schuldig blijven aan ‘genieten’, wat de volgende staatssecretaris ook bedenkt.

Een labyrint van regels

In mijn blogs heb ik het de afgelopen jaren vaak gehad over het plakbandpensioen van Gerhard Hormann. Nog steeds heb ik zijn boek niet gelezen. Ik geloof ook eigenlijk niet dat het nodig is, plakken kan ik zelf prima. Maar geldt dat voor iedereen? Afgelopen dinsdag werd de nieuwe pensioenwet aangenomen. Of dat makkelijker plakt of niet, moet nog blijken. Dat er iets moest veranderen, dat begrepen de meeste van ons wel. Maar of dit nieuwe stelsel, dat er na vijftien jaar wikken en wegen toch is gekomen, de oplossing is, daar zijn de geleerden het nog steeds niet over eens. Toevallig ben ik een tijdje geleden in contact gekomen met een deskundige die al die jaren mee heeft gewerkt aan deze wet. Hij is blij dat het er eindelijk door is. Als de pensioenfondsen alles ook nog goed implementeren, heb ik er dus wel vertrouwen in. Hoewel ik zelf uiteraard geen deskundige ben, ben ik inmiddels wel redelijk thuis in mijn eigen pensioen. Maar het overgrote deel van de Nederlandse bevolking heeft, is mijn ervaring, geen flauw idee. Toch maken al die mensen zich nu ineens zorgen, terwijl de meesten van hen zich voor deze grote verandering niet echt verdiepten in hun financiele oude dag.

Ik heb jaren bij een grote bank gewerkt, maar veel van mijn collega’s wisten niets van hun pensioen. Wisten niet hoeveel ze hadden opgebouwd en wat er allemaal mogelijk was. Medewerkers van een financiele instelling…je mag er dus vanuit gaan dat voor de gemiddelde Nederlander, die amper weet hoe zijn hypotheek in elkaar steekt en voor wie het hele belastingstelsel onbegrijpelijke kost is, dit nieuwe pensioenstelsel voorlopig alleen maar hoofdpijn zal opleveren. Maar ik vraag me af: ligt dat aan al die mensen of ligt het aan het systeem? Waarom is het allemaal zo godvergeten ingewikkeld. Waarom is bijvoorbeeld ons toeslagenstelsel een labyrint van regels en voor simpele zielen zoals jij en ik vrijwel niet te begrijpen? Volgens mij moet het toch eenvoudiger kunnen. Misschien moeten we zo langzaam aan toch naar een basisinkomen, waarbij we situaties als de toeslagenaffaire voorgoed de rug kunnen toekeren. Een systeem dat iedereen begrijpt en waar de kans op fraude minimaal is. Het lijkt mij eigenlijk geen slecht idee. Maar of ons land daar klaar voor is, vraag ik me af. Er heerst nog altijd het idee dat je moet werken voor geld. Men gaat ervan uit dat gratis geld betekent dat mensen niet meer aan het werk gaan. Een drogreden naar mijn mening. Ik geloof er niets van, mensen willen meer dan alleen dat basisinkomen. Zeker jonge mensen willen vooruit, bouwen aan hun toekomst, een carrière. Niets doen hoort daar niet bij, daar zijn we trouwens sowieso een te ijverig volkje voor. Maar zo’n basisinkomen zorgt er wel voor dat een ingewikkeld systeem van allerlei toeslagen kan worden afgeschaft. Geen zorgtoeslag, geen huurtoeslag, geen kindgebonden budget of kinderbijslag en geen weet ik wat nog meer voor bijstand of toeslagen. Gewoon simpel. Ik hou van simpel. 

Maar waarschijnlijk is het, net als met het nieuwe pensioenstelsel, allemaal niet zo eenvoudig als het lijkt. Daarom ben ik blij dat ik het allemaal niet hoef te bedenken en uit te werken. Ik hou het wel simpel bij het schrijven van romans.

Warrige Wijven en Brinta Boys

Laatst had ik een afspraak met vriendinnen op zondagmiddag bij het ‘Theehuis’. Als je me tien, vijftien jaar geleden had gevraagd voor een high tea, had ik je waarschijnlijk verschrikt aangekeken en gevraagd of je daar ook wijn bij kon krijgen. Tegenwoordig ben ik wat rustiger. Hoe de kroeg er van binnen uitziet, kan ik me nog maar vaag herinneren. Zo rond mijn vijfenveertigste heb ik die verruild voor het terras, mijn eigen huis en mijn eigen wijnvoorraad of die van familie of vrienden. Een middagje thee dus voor de ‘Warrige Wijven’ in plaats van een avondje stappen.

De ‘Warrige Wijven’ is een groepje vrouwen dat elkaar niet heeft uitgekozen, maar elkaar heeft leren kennen omdat hun mannen al sinds hun tienerjaren vrienden zijn. We hadden geen keus, waren tot elkaar veroordeeld. Wilde je één van de ‘Brinta Boys’, dan kreeg je de rest, inclusief hun vriendinnen, erbij.

De ‘Brinta Boys’, zoals ze zichzelf noem(d)en, hadden in die tijd een slank lichaam en een kop met haar. Tegenwoordig heeft hun lichaam aanzienlijk meer volume dan hun haar.  Mannen van rond de zestig die elkaar nooit uit het oog zijn verloren. Iedere zaterdagavond, voor ze de stad onveilig gingen maken, spraken ze af bij de familie van Dijk. Mevrouw van Dijk leeft niet meer. Meneer (pa) van Dijk, inmiddels negenennegentig, nog wel. Hij woont nog steeds in datzelfde huis, alleen komen de mannen er niet meer wekelijks samen. Toch zijn ze nog steeds vrienden en al zien ze elkaar misschien niet meer zo vaak, het blijft een uniek clubje, dat er altijd voor elkaar zal zijn. 

De ‘Warrige Wijven’, we kennen elkaar al zo’n veertig jaar. Ondanks dat niet iedereen meer is getrouwd met een ‘Brinta Boy’ en ondanks dat we tot elkaar waren veroordeeld in de jaren 80, zijn we vriendinnen gebleven en spreken we een paar keer per jaar af. Geen avondje stappen meer, geen liters wijn, maar een lunch of zoals de laatste keer een high tea. Misschien hebben we minder energie dan vroeger. De tijd van hele nachten door gaan tot de zon opkomt en van (feest)weekendjes weg organiseren met elkaar, is niet meer. Net als de vrijdagmiddagen; vanaf vier uur – sluitingstijd onbekend – was de bar geopend, thuis bij mij en mijn toenmalige man, een ‘Brinta Boy’.
Ik zou er nu niet meer aan moeten denken, toch waren het mooie jaren. Jaren die ik voor geen goud had willen missen.

De ‘Warrige Wijven’, we mankeren zo onderhand allemaal wel wat. De één heeft twee nieuwe heupen, de ander een vervette lever. Sommige hebben zelfs erger overleefd. Hartkloppingen, krakende gewrichten, versleten knieën en andere ongemakken vallen ons lastig, maar weerhouden ons er niet van te genieten van het leven. Onze volgende afspraak staat alweer gepland.

Zoektocht

Ik ben vast niet de enige die als kind dacht; ik word danser of filmster of fotomodel. Toen ik volwassen was dacht ik soms; Corine hou op, je bent gewoon niet creatief. Toch bleef ik zoeken naar mijn creatieve ik.

Als tiener wilde ik van dansen mijn beroep maken. Ik denk dat ik een jaar of dertien was toen we op de middelbare school een ‘creatuur’ kregen. Iedere week kon je een uur creatief bezig zijn met een door jou gekozen activiteit. Een mooi initiatief voor die tijd. Uiteraard koos ik voor jazzballet. En ik niet alleen. Omdat de groep te groot was, werd besloten de les op te splitsen. De balletleraar, die ik kende van de balletschool waar ik iedere week les had, hield één groep en ik ging de andere groep begeleiden. Ik begrijp nog steeds totaal niet waarom. Hoewel ik wel ritmegevoel had en goed kon dansen, was ik nou niet bepaald lenig. Wel was ik bijdehand en brutaal op een nette manier, een eigenschap die ik met ouder worden langzaam zou verliezen. Ik ging de groep begeleiden en was apetrots. Ik koos muziek; The Wall van Pink Floyd. Op mijn kamertje thuis lagen vellen volgeschreven met danspasjes. Ik voelde me een echte choreograaf en zag mezelf al na het Atheneum naar het Conservatorium gaan. Wat ik deed, stelde waarschijnlijk niets voor, maar ik was in mijn element. Hoe onzeker ik later in mijn leven werd, als puber had ik daar blijkbaar geen last van. Ik leidde de groep vol zelfvertrouwen.
Dat dansen werd uiteindelijk niets, ik had er simpelweg het doorzettingsvermogen niet voor en gezien de conditie van mijn rug had het ook mét doorzettingsvermogen nooit wat geworden. Het conservatorium was niet voor me weggelegd. Maar ik bleef zoeken naar mijn creatieve ik. 

Ik ging na de middelbare school werken bij een grote bank. Soms zocht ik naar iets anders, maar ik wist niet wat, daarbij was ik ook te onzeker om iets anders te gaan doen. Ik was niet meer die stoere puber die gewoon deed alsof ze balletlerares was. 
Ik besloot me, na mijn scheiding, te richten op antiek. Ik hield van oude spullen. Ik ging een cursus antiek volgen en wie weet kon ik wel voor mezelf beginnen. Een antiekwinkeltje, ik zag het helemaal zitten. De mappen staan nog op zolder. Hoewel ik vaak had geroepen dat ik ooit kunstgeschiedenis zou gaan studeren als ik tijd had, vond ik toen al die stromingen uit de kunstgeschiedenis maar lastig te onthouden. Daarnaast had ik er ook eigenlijk geen tijd voor, hield ik mezelf voor. Ik had een druk leven. Werken en vooral veel uitgaan. Ik was net alleen, voelde me weer achttien en haalde de vrijgezellen tijd in die ik nooit had gehad toen ik achttien was. Maar uiteraard ging dat vervelen en de gedachte iets creatiefs te doen, bleef. Ik zocht weer verder naar mijn creatieve ik.

Dit keer werd het fotografie. Ik kocht een camera en vond het leuk. Ik ‘kaderde’ alles wat ik zag. Maar kort daarna leerde ik mijn vriend kennen. Enzo is fotograaf. In het begin probeerde ik nog van hem te leren, maar ik ben nogal een perfectionist en zijn niveau zou ik toch nooit bereiken. Al snel besloot ik het fotograferen aan hem te laten en gebruikte ik mijn telefoon voor de plaatjes die ik wilde schieten. Mijn zoektocht naar mijn creatieve ik zette ik voort.

Ik richtte me op tekenen. Als jong meisje tekende ik niet onverdienstelijk lieten oude schetsboeken zien. Ik was inmiddels ergens halverwege de veertig. Ik kocht voor veel te veel geld pastelkrijt, potloden, papier en nog wat andere benodigdheden. Mijn eerste project was een fruitschaal. Toen ik hem het eindresultaat liet zien zei mijn vriend met een plagerige lach om zijn lippen; ‘Leuk hoor’. Hij heeft me er nog jaren mee gepest. Zelf gaf ik de schuld aan het pastel; dat krijt is lastig, het vlekt. De veel te dure spullen kwamen naast de cursus antiek op zolder terecht. Ik besloot het later nog wel eens te proberen. Ik ben dat nog steeds van plan, maar dan wil ik wel een ezel en echte verf. En weer zocht ik verder naar mijn creatieve ik.

Al die tijd schreef ik. Ik koos er niet echt voor zoals ik dat met fotograferen, dansen en tekenen wel had gedaan. Ik schreef gewoon, meestal reisverslagen. Maar ook als ik boeken las, schreef ik in gedachten zelf een soortgelijk boek. Jarenlang deed ik dat. Ik stond er niet bij stil. Tot ik na het kijken van een mooie documentaire weer hele passages schreef in mijn hoofd en personages creëerde. Ineens viel het kwartje; ik wilde een roman schrijven. En anders dan al die andere keren hield ik vol. Ik overleefde samen met mijn manuscript de redactie rondes van Maria Genova. Ik herschreef en herschreef tot ze tevreden was. Ik vond een uitgever. Ik begon aan een tweede roman en vond een nieuwe uitgever, die ook mijn derde boek uitgaf. Eindelijk had ik, na bijna veertig jaar, mijn creatieve ik gevonden.

Vakantiewensen…

Langzaam zien we af en toe het zonnetje verschijnen, het is weer wat langer licht. Nog een maandje en het is voorjaar. Zoals ik vorig jaar oktober de warmte en de zomer zat was en verlangde naar kaarsjes, open haard en herfst, zo kan ik nu niet wachten tot ik de warme zonnestralen weer op m’n huid voel. De tuin in, een glas wijn op het terras, een wolkeloze hemel.
‘Hebben jullie al plannen voor de zomer, waar gaat de reis naartoe?’ Vragen die horen bij deze tijd van het jaar. Sommige mensen kunnen niet wachten, zouden het liefst zes keer per jaar hun koffer pakken. Anderen juist helemaal niet. Laatst zei een cursist tegen mij: ‘Ik haat reizen.’ Ik vraag me af tot welke groep ik tegenwoordig behoor? 

Ik kijk op Facebook en zie een kaartje van de VS met alle Nationale Parken en de vraag erbij: welke heb jij al bezocht? Tweeënzestig zijn het er in totaal, waarvan ik er zeker van twintig heb mogen genieten. Als twintiger en dertiger trok ik door Amerika en Canada. Door vierendertig van de vijftig staten heb ik gereisd. Veel grote steden heb ik bezocht. Los Angeles, San Francisco, Chicago, San Antonio, St. Louis, New York, Washington, Boston, Philadelphia, Miami, Tampa, New Orleans, Phoenix, Denver, Toronto en Vancouver. Waarschijnlijk heb ik er nog wel een paar vergeten te noemen. Natuurlijk ging we naar San Diego, waar vrienden woonden en waar we net over de grens Fajita’s aten in Tijuana, Mexico. We dineerden bij Mr. A’s, het favoriete restaurant van één van de hoofdpersonen uit mijn laatste roman. Het eten is er fantastisch en het uitzicht over de zuidelijkste stad van de westkust fenomenaal. Met mijn vriend tikten we tien jaar geleden de vierenzestighonderd kilometer aan. We genoten van overweldigende natuur in de Nationale Parken en reden van Chicago tot Los Angeles: de befaamde Route 66. Samen wandelden we over gletsjers in Canada en hadden het geluk van zon in Schotland. Ik ging met m’n vriendin jaarlijks een weekje naar één van de Griekse eilanden, het liefst een zo kneuterig mogelijk plekje, weg van massatoerisme. Met diezelfde vriendin genoot ik niet alleen van vakantieweekjes naar Griekenland, maar reisde ik ook via Kuala Lumpur in Maleisië naar het Noorder en Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Via Sydney in Australië en het mooie Langkawi keerden we na zes weken terug, waar de sneeuw ons vlak voor kerst opwachtte. Heerlijk, niets gepland, niets geboekt. Zeven vluchten, een koffer, een huurauto en alleen het eerste en laatste hotel geboekt, verder lag alles open. Ik hield van reizen. Ik zucht en krap me op mijn hoofd. Ik denk: doe ik dat nog steeds? In Europa zag ik onder andere Praag, Berlijn, Parijs, Barcelona, Valencia en Malaga. Op Sicilië bezochten we prachtige tempels en het chaotische Palermo. En natuurlijk bezochten we het lieflijke Sardinië, locatie van mijn eerste twee romans en het eiland waar ik verliefd op werd. Ik overtuig mezelf met bovenstaand lijstje dat mijn behoorlijk verminderde drang te reizen helemaal niet zo raar is. Ik ben verzadigd, zowat alles wat ik wilde zien, heb ik gezien. Vraag is: wat nu? 

Zaterdagochtend, mijn favoriete ochtend, dat lome heerlijke weekend gevoel. Zelfs mijn tachtigjarige moeder, die al jaren niet werkt en voor wie het altijd zaterdag is, heeft dat nog steeds. Ik besluit maar eens naar onze geboekte vakantie te kijken. Ruim vijf jaar zijn we samen niet weggeweest. Corona en een zieke kat waren de schuldige. Toch? Maar waren zij dat wel, was het niet mijn krimpend verlangen naar vakantie en reizen? Ik pak een beker thee, ga aan mijn bureau zitten en bekijk onze geplande route. In mijn hoofd hoor ik de stem van mijn schoonzus: Noord-Italië? Joh, dan kun je net zo goed naar Oostenrijk of Duitsland gaan. Ik zucht, eigenlijk ben ik het wel met haar eens. En waarom zo ver rijden als je hetzelfde gevoel veel dichter bij huis ook kan hebben? Maar goed, ons doel deze vakantie is Florence. De bakermat van de renaissance en de stad van Michelangelo. Naast Florence staat ook Verona, Siena en Milaan op het programma. Ik krijg het benauwd. Vier steden. Ik denk aan vermoeide voeten, een overkill aan cultuur en drukte, veel drukte. Ik heb ineens eigenlijk helemaal geen zin meer. Ik loop naar beneden. ‘Ik vind het wel lastig die steden hoor, je kunt er niet parkeren, het is druk en je moet wel heel veel lopen.” Ik kijk naar m’n vriend z’n reactie. Daar kan ik niet veel uit afleiden. 
‘Ik ga straks wel even kijken.’ zegt hij zonder op te kijken van waar hij mee bezig is. Daar moet ik het maar even mee doen. Later die middag zoeken we samen het internet af naar tickets en vervoer terwijl mijn enthousiasme steeds minder wordt. Als ik na veel zoeken weer zijn kamer binnenloop, kijkt hij me aan: ‘Dit wordt niets, te veel gedoe en ik merk aan alles dat je er geen zin in hebt. Annuleer het maar.’ 
Ik schrik: ‘Nee, dat kan niet, we hadden er toch zin in?’ Mijn vriend schudt zijn hoofd en kijkt me lachend aan, hij kent me. Diep van binnen ben ik opgelucht. Geen vier steden, geen zere voeten!  

De week erna boek ik drie verschillende hotels voor een weekje Nederland, Duitsland en België. Heerlijk, niet te ver rijden, lekker eten, terrasjes en glaasjes wijn. Wat plaatsjes en zelfs een stad bezoeken. Gewoon genieten. Ik neem een slok van mijn thee en kijk naast me waar mijn kat vanaf haar stoeltje naar me kijkt. Ik glimlach, het lijkt of ook zij wil zeggen: goed hoor, voor mij is één weekje vakantie in het kattenpension ook prima. En mijn vriend, die kijkt inmiddels uit naar een bezoek aan het Picasso museum in Münster. Michelangelo en Florence bezoeken we misschien volgend jaar als stedentrip of op weg naar het zuiden van Italië.
Mijn schoonzus ook tevreden. Zuid-Italië is het echte Italië…