Gisteren las ik een heerlijke column van een collega schrijfster. Over het campingleven uit haar jeugd. Op haar achtste werd de sleurhut vervangen door een stacaravan, wat een ingrijpende verandering in haar leven was. Het bracht herinneringen bij mij naar boven. Mooie herinneringen gaan sowieso regelmatig door mijn hoofd, hoe ouder ik word, hoe vaker.
Ook wij hadden vroeger een stacaravan. Hoe oud zal ik zijn geweest? Een jaar of zes, zeven dacht ik, maar mijn moeder vertelde dat ik acht jaar was toen onze sleurhut werd vervangen door een stacaravan. Aan de overkant van de camping lag een boerderij. Heerlijk vond ik dat. Ik was er iedere dag te vinden. En als ik rond etenstijd terug naar huis ging en bij de caravan kwam, trok mijn moeder buiten mijn kleren uit. Ik leek wel een wandelende varkensstal zei ze altijd, zo rook ik.
Als kind wilde ik, net als veel kinderen, huisdieren. Mijn ouders waren bezige bijen. Ze werkten allebei, hadden een eigen onderneming en hadden daarnaast een druk sociaal leven. Een huisdier was gewoon lastig vonden ze. Zeker een hond, die moet je een paar keer per dag uitlaten. Daar hadden ze gewoon geen tijd voor. En eigenlijk hadden ze wel gelijk, je zorgt er goed voor of je begint er niet aan. Toch kreeg ik uiteindelijk mijn zin. Weliswaar geen hond, maar een cavia. Ik kreeg het beestje voor mijn verjaardag van vrienden van mijn ouders. Dat kon prima, vonden zij. Die hoef je niet uit te laten en vergt niet veel verzorging. Mijn moeder dacht daar anders over en was ‘not amused’. Er ging wel degelijk aardig wat tijd in zitten. Je moest, vond ze, het onderkomen van zo’n beestje zeer regelmatig verschonen, anders zou het naar pis gaan stinken. Daar had ze een punt; cavia’s pissen vaker dan katten. Dus verschoonde ze een paar keer per week zijn ‘huis’; een groot glazen hok. Onderin ging een laag kranten en daarop een baal hooi. Ook wilde ze dat het beestje af en toe andijvie kreeg in plaats van hardvoer. Die andijvie moest ik dan bij de groenteboer halen, dat deed ze niet, ik wilde tenslotte een huisdier. Maar daar had ik geen zin in, dat was lastig;-) hardvoer was prima vond ik. Soms werd ze dan boos en slenterde ik toch maar naar de groenteboer. Of het overigens een vrouwtje of een mannetje was, weet ik niet meer. Ook herinner ik me zijn of haar naam niet, tot grote verbazing van mijn vriend, die alle namen van alle katten en honden die zij vroeger hadden nog weet.
Mijn cavia is niet oud geworden, hij kreeg een tumor en werd kaal. Ik kan me nog als de dag van gisteren herinneren dat we bij de dierenarts kwamen. Er was niets meer aan te doen, we moesten hem laten inslapen. Mijn vader vroeg of we het beestje daar konden achter laten. Dat kon, de beste man vertelde ons dat we hem mee naar beneden moesten nemen. Daar stond een container waar we hem in konden dumpen. Een niet zo handige uitspraak in het bijzijn van een kind dat net zijn geliefde huisdier heeft verloren. En iets waarvan je je nu niet meer kan voorstellen dat een dierenarts het zegt. Ik begon uiteraard te huilen. Mijn vriendje moest netjes worden begraven, die mocht niet in de kliko. En daar zat mijn vader in de auto met naast zich zijn dochter met op haar schoot een dode cavia in een schoenendoos. Thuis was mijn moeder uiteraard in alle staten. We woonden op dat moment tijdelijk op een bovenhuis, waar moest ze met dat dode beest naartoe? Dat probleem was gelukkig snel opgelost. Goede vrienden van mijn ouders woonden in een huis met veel grond eromheen. Daar vond mijn cavia, tussen de vele konijnen en andere cavia’s van hun kinderen, zijn laatste rustplaats.
Een huisdier heb daarna nooit meer gekregen. Toen ik een jaar of zestien was begon ik weer over een hond, waarop mijn moeder zei: ‘En als jij straks op jezelf gaat wonen, neem je die hond dan mee?’ Eerlijk als ik ben zei ik gelijk: ‘Euhhh nee, die blijft gewoon hier, daar heb ik dan geen tijd voor.’