Wat nemen we mee? Zoenen en bloemen…

Wij Nederlanders hebben, net als ieder ander volk, onze gewoontes. Gaan we op visite, dan nemen we iets mee, bij voorkeur een bloemetje. Vroeger hadden mijn ex-man en ik in de zomer ieder weekend een Amerikaan in huis. Hij vond het grappig, dat bloemetje, maar ook wel vreemd. Die bos bloemen is typisch Hollands, maar ook andere presentjes slepen we mee als we op visite gaan. Ik heb een oom, prachtvent, maar ik krijg het niet uit zijn hoofd dat hij, iedere keer als hij een wijntje bij ons komt drinken, twee flessen goeie Italiaanse wijn meeneemt. Ik vind het zo’n onzin, want wat doe ik? Hij drinkt thuis graag een gin-lemon, dus neem ik een fles gin mee als ik bij hem langs ga. Laatst kreeg ik vrienden op visite. Bloemen en wijn. Dubbelop nog wel. Ik heb het voor elkaar gekregen dat ze het tegenwoordig bij een simpel ‘klein’ bloemetje houden of een fles wijn, maar zeker niet beiden.

Naast iets meenemen, zoenen we iedereen als we op visite gaan. Bij aankomst doen we dat drie keer bij de heer des huizes en drie keer bij zijn vrouw. Dat is met z’n tweetjes negen keer. Mannen zoenen over het algemeen elkaar namelijk niet. Een lesbisch stel zou dus op twaalf keer komen. Ik laat de verjaardagen maar achterwege, dat wordt te veel rekenen. Vervolgens, na eerst allemaal twee koppen koffie met natuurlijk iets erbij, gaan we over op het nuttigen van enige glazen drank waarbij de gebruikelijke hapjes uiteraard niet mogen ontbreken. Daarna is het weer tijd om naar huis te gaan. Gemiddeld zo rond een uur of één. Althans dat is bij ons nu gebruikelijk, vroeger was dat aanzienlijk later, maar dat trekt het ouder wordende lichaam niet meer. Bij vertrek gaan we weer, net als bij binnenkomst, drie keer onze lippen op de ander zijn wang drukken. Na een gezellig avondje borrelen met zijn vieren, zit een hetero stel dus op achttien keer zoenen en vier vrouwen komen op vierentwintig keer! Voor corona dachten de meeste mensen daar niet over na. Persoonlijk ben ik al langere tijd niet meer zo enthousiast, maar over het algemeen word je dan toch een beetje als kil en koud bestempeld. Toch is dat natuurlijk onzin. Binnen mijn schoonfamilie is het helemaal niet gebruikelijk. Uiteraard zoenden we elkaar, zoals wordt verwacht in Nederland, de eerste keren dat ik op bezoek kwam allemaal drie keer. Maar al snel merkte ik dat zij dat normaal nooit deden en ik vond het allang best. Toch kan ik echt mijn schoonfamilie niet als koud en kil bestempelen, het tegendeel is waar. Ze zijn warm, gastvrij en gezellig. Ook mijn moeder zoen ik niet als ik bij haar langs ga. Toch houden we zielsveel van elkaar, dat zit niet in die zoen.

Na corona leek het er even op dat ik eindelijk af was van al dat geknuffel en dat zoenen, maar al snel ging ik weer mee in dat wat iedereen inmiddels weer gewoon vindt. Ik koop bloemetjes en plak mijn lippen weer op de wangen van mijn bezoek. Maar ik stop ermee. Hoewel ik waarschijnlijk vast nog wel zo nu en dan een fles wijn voor vrienden en gin voor mijn oom zal meenemen. Mijn schoonmoeder komt niet vaak bij ons, omdat ze niet zo graag meer met de trein reist. Daarom gaan wij naar haar en mijn schoonzus kookt dan haar befaamde Italiaanse gerechten. Ook voor haar blijf ik zo af en toe een fles limoncello meenemen, omdat mede door mij de bodem van zo’n fles regelmatig in zicht is. Maar zoenen; ik kap er vanaf nu mee. Voor mij geen drie zoenen en een natte plek meer op mijn wang. Ik zeg ‘hoi allemaal’ bij de voordeur en ‘toedeloe’ of ‘slaap lekker’ als ik vertrek.

‘Tijd’ voor een huisdier…

Gisteren las ik een heerlijke column van een collega schrijfster. Over het campingleven uit haar jeugd. Op haar achtste werd de sleurhut vervangen door een stacaravan, wat een ingrijpende verandering in haar leven was. Het bracht herinneringen bij mij naar boven. Mooie herinneringen gaan sowieso regelmatig door mijn hoofd, hoe ouder ik word, hoe vaker.

Ook wij hadden vroeger een stacaravan. Hoe oud zal ik zijn geweest? Een jaar of zes, zeven dacht ik, maar mijn moeder vertelde dat ik acht jaar was toen onze sleurhut werd vervangen door een stacaravan. Aan de overkant van de camping lag een boerderij. Heerlijk vond ik dat. Ik was er iedere dag te vinden. En als ik rond etenstijd terug naar huis ging en bij de caravan kwam, trok mijn moeder buiten mijn kleren uit. Ik leek wel een wandelende varkensstal zei ze altijd, zo rook ik.  

Als kind wilde ik, net als veel kinderen, huisdieren. Mijn ouders waren bezige bijen. Ze werkten allebei, hadden een eigen onderneming en hadden daarnaast een druk sociaal leven. Een huisdier was gewoon lastig vonden ze. Zeker een hond, die moet je een paar keer per dag uitlaten. Daar hadden ze gewoon geen tijd voor. En eigenlijk hadden ze wel gelijk, je zorgt er goed voor of je begint er niet aan. Toch kreeg ik uiteindelijk mijn zin. Weliswaar geen hond, maar een cavia. Ik kreeg het beestje voor mijn verjaardag van vrienden van mijn ouders. Dat kon prima, vonden zij. Die hoef je niet uit te laten en vergt niet veel verzorging. Mijn moeder dacht daar anders over en was ‘not amused’. Er ging wel degelijk aardig wat tijd in zitten. Je moest, vond ze, het onderkomen van zo’n beestje zeer regelmatig verschonen, anders zou het naar pis gaan stinken. Daar had ze een punt; cavia’s pissen vaker dan katten. Dus verschoonde ze een paar keer per week zijn ‘huis’; een groot glazen hok. Onderin ging een laag kranten en daarop een baal hooi. Ook wilde ze dat het beestje af en toe andijvie kreeg in plaats van hardvoer. Die andijvie moest ik dan bij de groenteboer halen, dat deed ze niet, ik wilde tenslotte een huisdier. Maar daar had ik geen zin in, dat was lastig;-) hardvoer was prima vond ik. Soms werd ze dan boos en slenterde ik toch maar naar de groenteboer. Of het overigens een vrouwtje of een mannetje was, weet ik niet meer. Ook herinner ik me zijn of haar naam niet, tot grote verbazing van mijn vriend, die alle namen van alle katten en honden die zij vroeger hadden nog weet. 

Mijn cavia is niet oud geworden, hij kreeg een tumor en werd kaal. Ik kan me nog als de dag van gisteren herinneren dat we bij de dierenarts kwamen. Er was niets meer aan te doen, we moesten hem laten inslapen. Mijn vader vroeg of we het beestje daar konden achter laten. Dat kon, de beste man vertelde ons dat we hem mee naar beneden moesten nemen. Daar stond een container waar we hem in konden dumpen. Een niet zo handige uitspraak in het bijzijn van een kind dat net zijn geliefde huisdier heeft verloren. En iets waarvan je je nu niet meer kan voorstellen dat een dierenarts het zegt. Ik begon uiteraard te huilen. Mijn vriendje moest netjes worden begraven, die mocht niet in de kliko. En daar zat mijn vader in de auto met naast zich zijn dochter met op haar schoot een dode cavia in een schoenendoos. Thuis was mijn moeder uiteraard in alle staten. We woonden op dat moment tijdelijk op een bovenhuis, waar moest ze met dat dode beest naartoe? Dat probleem was gelukkig snel opgelost. Goede vrienden van mijn ouders woonden in een huis met veel grond eromheen. Daar vond mijn cavia, tussen de vele konijnen en andere cavia’s van hun kinderen, zijn laatste rustplaats.

Een huisdier heb daarna nooit meer gekregen. Toen ik een jaar of zestien was begon ik weer over een hond, waarop mijn moeder zei: ‘En als jij straks op jezelf gaat wonen, neem je die hond dan mee?’ Eerlijk als ik ben zei ik gelijk: ‘Euhhh nee, die blijft gewoon hier, daar heb ik dan geen tijd voor.’

Genieten in de ban

Gisteren genoten we van de kookkunsten van mijn schoonzus. Risotto met vongole, gevolgd door gegrilde garnalen en gebakken inktvis met olijven en stukjes aardappel in tomatensaus. Uiteraard met een fles witte wijn op tafel. Maar als het aan staatssecretaris Maarten van Ooijen (volksgezondheid) ligt, gaat genieten in de ban. Betutteling van het hoogste niveau.

De heer van Ooijen wil namelijk dat onze flessen wijn in de nabije toekomst niet meer alleen voorzien zijn van een mooi etiket. Naast dat etiket zou een afschrikwekkend label de fles moeten sieren. Het uitzicht op die plaatjes zal vrees ik de eetlust niet bevorderen. Nu kun je de fles wijn overdoen in een karaf, dat is een optie. Zelf denk ik erover mijn lieve ega de komende vakantie te vragen foto’s te maken van mooie wijngaarden en wijnhuizen en die te laten printen op etiketten, zodat ik ze over die huiveringwekkende plaatjes kan plakken. Wellicht een commerciële kans voor hem mocht de staatssecretaris ooit zijn zin krijgen.

De ‘Blue Zone’ op Sardinië kent een dieet dat onder andere bestaat uit één à twee glazen wijn per dag. ‘Blue Zones’ staan erom bekend dat er gemiddeld meer 100-jarigen wonen dan in de rest van de wereld.
Uit onderzoek blijkt dat één glas wijn per dag het risico op het krijgen van kanker al verhoogt. Ik wil dat onderzoek niet ontkennen, zeker niet, maar ik denk toch dat er meer aan de hand is. Want waarom worden de mensen op Sardinië ondanks het drinken van één à twee glazen per dag toch een stuk ouder dan wij? Misschien heeft onze manier van leven, de stress, de bespoten groenten, het vlees vol gif en de ‘frisse’ lucht die we hier inademen een veel groter aandeel dan dat glas wijn…

Hoewel CDA, VVD en D66 het er niet mee eens zijn, wil de heer van Ooijen ‘de derde helft’ ook opdoeken. Hoogstwaarschijnlijk de druppel in het voortbestaan van sportverenigingen. En dat zou zo jammer zijn. Sportverenigingen zijn belangrijk. En niet alleen voor het lichamelijk welzijn, ook sociaal gezien doen we er ons voordeel mee. Kinderen leren er verliezen, leren er sociale contacten opbouwen. Iets wat juist in deze online wereld broodnodig is. En ja, er wordt bier gedronken in de sportkantine, maar zal men minder drinken als de club zijn biertje niet meer mag tappen? Ik geloof er niets van, dan vinden we wel een andere plek waar we kunnen drinken. Maar die mooie clubs zijn dan verleden tijd.

Ook groeit de groep probleemdrinkers. Dat is zeker iets dat aandacht vraagt, maar de accijns met 50% verhogen lost dit probleem niet op. Een verslaafde zal de weg naar de fles evenzogoed vinden. Maar buiten deze groep bestaat er een hele grote groep mensen die net als ik willen genieten van een glas wijn, een GinTonic in de zon op een terras of een biertje in de sportkantine. Moeten al die mensen lijden onder die eerste groep? En nu kun je zeggen: kan genieten niet zonder alcohol? Ja, natuurlijk kan dat. De risotto gisteren was niet minder van smaak geweest zonder dat glas wijn, maar het was wel de kers op de taart. Genieten lijkt een misdaad te worden, een vies woord. Het zal op termijn kunnen worden geschrapt uit de Dikke van Dale. Hoge boetes voor hen die zich er schuldig aan maken of het woord alleen al over hun lippen durven laten gaan. 

Wel of geen alcohol, daar gaat het niet alleen om. Ik word gewoon niet graag betutteld door een meneer van de ChristenUnie. Vrijdag viel het kabinet, dus waarschijnlijk gaan daarmee de plannen voorlopig in de koelkast. En tenzij een dokter het mij het afraad, zal ik schuldig blijven aan ‘genieten’, wat de volgende staatssecretaris ook bedenkt.

Een labyrint van regels

In mijn blogs heb ik het de afgelopen jaren vaak gehad over het plakbandpensioen van Gerhard Hormann. Nog steeds heb ik zijn boek niet gelezen. Ik geloof ook eigenlijk niet dat het nodig is, plakken kan ik zelf prima. Maar geldt dat voor iedereen? Afgelopen dinsdag werd de nieuwe pensioenwet aangenomen. Of dat makkelijker plakt of niet, moet nog blijken. Dat er iets moest veranderen, dat begrepen de meeste van ons wel. Maar of dit nieuwe stelsel, dat er na vijftien jaar wikken en wegen toch is gekomen, de oplossing is, daar zijn de geleerden het nog steeds niet over eens. Toevallig ben ik een tijdje geleden in contact gekomen met een deskundige die al die jaren mee heeft gewerkt aan deze wet. Hij is blij dat het er eindelijk door is. Als de pensioenfondsen alles ook nog goed implementeren, heb ik er dus wel vertrouwen in. Hoewel ik zelf uiteraard geen deskundige ben, ben ik inmiddels wel redelijk thuis in mijn eigen pensioen. Maar het overgrote deel van de Nederlandse bevolking heeft, is mijn ervaring, geen flauw idee. Toch maken al die mensen zich nu ineens zorgen, terwijl de meesten van hen zich voor deze grote verandering niet echt verdiepten in hun financiele oude dag.

Ik heb jaren bij een grote bank gewerkt, maar veel van mijn collega’s wisten niets van hun pensioen. Wisten niet hoeveel ze hadden opgebouwd en wat er allemaal mogelijk was. Medewerkers van een financiele instelling…je mag er dus vanuit gaan dat voor de gemiddelde Nederlander, die amper weet hoe zijn hypotheek in elkaar steekt en voor wie het hele belastingstelsel onbegrijpelijke kost is, dit nieuwe pensioenstelsel voorlopig alleen maar hoofdpijn zal opleveren. Maar ik vraag me af: ligt dat aan al die mensen of ligt het aan het systeem? Waarom is het allemaal zo godvergeten ingewikkeld. Waarom is bijvoorbeeld ons toeslagenstelsel een labyrint van regels en voor simpele zielen zoals jij en ik vrijwel niet te begrijpen? Volgens mij moet het toch eenvoudiger kunnen. Misschien moeten we zo langzaam aan toch naar een basisinkomen, waarbij we situaties als de toeslagenaffaire voorgoed de rug kunnen toekeren. Een systeem dat iedereen begrijpt en waar de kans op fraude minimaal is. Het lijkt mij eigenlijk geen slecht idee. Maar of ons land daar klaar voor is, vraag ik me af. Er heerst nog altijd het idee dat je moet werken voor geld. Men gaat ervan uit dat gratis geld betekent dat mensen niet meer aan het werk gaan. Een drogreden naar mijn mening. Ik geloof er niets van, mensen willen meer dan alleen dat basisinkomen. Zeker jonge mensen willen vooruit, bouwen aan hun toekomst, een carrière. Niets doen hoort daar niet bij, daar zijn we trouwens sowieso een te ijverig volkje voor. Maar zo’n basisinkomen zorgt er wel voor dat een ingewikkeld systeem van allerlei toeslagen kan worden afgeschaft. Geen zorgtoeslag, geen huurtoeslag, geen kindgebonden budget of kinderbijslag en geen weet ik wat nog meer voor bijstand of toeslagen. Gewoon simpel. Ik hou van simpel. 

Maar waarschijnlijk is het, net als met het nieuwe pensioenstelsel, allemaal niet zo eenvoudig als het lijkt. Daarom ben ik blij dat ik het allemaal niet hoef te bedenken en uit te werken. Ik hou het wel simpel bij het schrijven van romans.

Warrige Wijven en Brinta Boys

Laatst had ik een afspraak met vriendinnen op zondagmiddag bij het ‘Theehuis’. Als je me tien, vijftien jaar geleden had gevraagd voor een high tea, had ik je waarschijnlijk verschrikt aangekeken en gevraagd of je daar ook wijn bij kon krijgen. Tegenwoordig ben ik wat rustiger. Hoe de kroeg er van binnen uitziet, kan ik me nog maar vaag herinneren. Zo rond mijn vijfenveertigste heb ik die verruild voor het terras, mijn eigen huis en mijn eigen wijnvoorraad of die van familie of vrienden. Een middagje thee dus voor de ‘Warrige Wijven’ in plaats van een avondje stappen.

De ‘Warrige Wijven’ is een groepje vrouwen dat elkaar niet heeft uitgekozen, maar elkaar heeft leren kennen omdat hun mannen al sinds hun tienerjaren vrienden zijn. We hadden geen keus, waren tot elkaar veroordeeld. Wilde je één van de ‘Brinta Boys’, dan kreeg je de rest, inclusief hun vriendinnen, erbij.

De ‘Brinta Boys’, zoals ze zichzelf noem(d)en, hadden in die tijd een slank lichaam en een kop met haar. Tegenwoordig heeft hun lichaam aanzienlijk meer volume dan hun haar.  Mannen van rond de zestig die elkaar nooit uit het oog zijn verloren. Iedere zaterdagavond, voor ze de stad onveilig gingen maken, spraken ze af bij de familie van Dijk. Mevrouw van Dijk leeft niet meer. Meneer (pa) van Dijk, inmiddels negenennegentig, nog wel. Hij woont nog steeds in datzelfde huis, alleen komen de mannen er niet meer wekelijks samen. Toch zijn ze nog steeds vrienden en al zien ze elkaar misschien niet meer zo vaak, het blijft een uniek clubje, dat er altijd voor elkaar zal zijn. 

De ‘Warrige Wijven’, we kennen elkaar al zo’n veertig jaar. Ondanks dat niet iedereen meer is getrouwd met een ‘Brinta Boy’ en ondanks dat we tot elkaar waren veroordeeld in de jaren 80, zijn we vriendinnen gebleven en spreken we een paar keer per jaar af. Geen avondje stappen meer, geen liters wijn, maar een lunch of zoals de laatste keer een high tea. Misschien hebben we minder energie dan vroeger. De tijd van hele nachten door gaan tot de zon opkomt en van (feest)weekendjes weg organiseren met elkaar, is niet meer. Net als de vrijdagmiddagen; vanaf vier uur – sluitingstijd onbekend – was de bar geopend, thuis bij mij en mijn toenmalige man, een ‘Brinta Boy’.
Ik zou er nu niet meer aan moeten denken, toch waren het mooie jaren. Jaren die ik voor geen goud had willen missen.

De ‘Warrige Wijven’, we mankeren zo onderhand allemaal wel wat. De één heeft twee nieuwe heupen, de ander een vervette lever. Sommige hebben zelfs erger overleefd. Hartkloppingen, krakende gewrichten, versleten knieën en andere ongemakken vallen ons lastig, maar weerhouden ons er niet van te genieten van het leven. Onze volgende afspraak staat alweer gepland.