GPS tracker

Gepubliceerd op 1 mei 2021 om 19:22

‘Nee pap ik neem die mevrouw niet mee naar huis. We moeten trouwens naar de fysio.’
‘Wie heeft dat dan aan mij verteld? Ik weet het niet meer, ik weet even niets meer, ik ben in de war. Maar zij moet wel met ons mee, dat hebben ze mij verteld. Dus je moet naar haar toe.’
Daar stond ik op de gang. Wat moest ik, dan maar naar die vrouw, ik ben daar niet goed in maar ik had geen keus, als ik niet ging, werd mijn vader boos en geloof me dan kan hij heel dwingend zijn.
‘Hallo mevrouw, wat kan ik voor u doen?’ zei ik zo vrolijk mogelijk tegen haar. 
‘Ik moet poepen.’
Oké, dacht ik, hier kan ik niets mee. Ik ben daar zoals ik eerder zei, niet goed in. Volgens ‘De Myers-Briggs type indicator’, een bekend model om naar persoonlijkheden te kijken, ben ik de ESFJ, of wel de verzorger. Ik herken mijzelf goed in dit type maar toch, dit ging te ver. ‘De verzorger’ was hier te letterlijk. Ik ging dus de kamer van de verpleegsters binnen en vond iemand die het probleem wel kon oplossen voor deze mevrouw. Klaar dacht ik. Maar zo werkt het niet, voor mijn vader was het probleem veel groter, alleen kon ik er niet achter komen welk probleem. Onderweg naar de fysio, bij de fysio, na de fysio, hij bleef maar over ‘dat jongetje’ praten, zo noemt hij die vrouw namelijk vaak. Geen idee waarom. Hij bleef erbij dat ‘het jongetje’ mee moest. Eenmaal terug in zijn kamer kon ik hem wat afleiden van het immense probleem van het ‘jongetje’. Ik begon over vroeger, over onze vakanties en langzaam werd hij weer wat rustiger. Ik leer van de verpleging, lees wat zij doen als hij zo onrustig is. Dat helpt. Ik leer kanten van mezelf kennen waarvan ik niet wist dat ik ze had. Toch blijf het lastig. Je probeert het te begrijpen maar dat is vrijwel onmogelijk.  

Soms wil hij ineens naar huis, maar als hij buiten het huis komt, wil hij terug. Het verwart hem. Hij loopt soms weg en weet dan niet meer waar hij is. De laatste keer was er een vriendelijke buurman die hem naar huis gebracht heeft. Die zijn er niet altijd. Daarom ga ik vandaag een horloge bestellen met een GPS tracker. Het klinkt prachtig. Je kan een veilige zone instellen en wanneer hij daarbuiten komt krijg ik een berichtje in de app. Uiteraard heb ik dat niet aan hem verteld, dan wordt hij waarschijnlijk wantrouwig. En hoewel het voor zijn eigen veiligheid is, snap ik dat nog ook. Het is natuurlijk geweldig, maar het lijkt verdacht veel op een enkelband van een gevangene, alleen heeft mijn vader geen misdrijf gepleegd en zit deze band om zijn pols. Ik heb hem uitgelegd dat er een knop op zit waar hij op kan drukken als hij de weg kwijt is, dat ik dan een berichtje krijg. Dat het allemaal heel hip en modern is. Ik durfde haast niet te hopen dat hij er mee zou instemmen, maar weer verbaasde hij me. Hij werd niet boos, zei niet dat hij het onzin vond, integendeel, het was een goed idee. Vandaag is hij het waarschijnlijk alweer vergeten en ik moet maar afwachten of hij het volgende week als ik het weer uitleg ook weer een goed idee vindt.
Ondertussen hoop ik maar dat hij niet alleen aan de wandel gaat.

Keller-Geister

Gepubliceerd op 24-04-2021

Eigenlijk ben ik best een brave burger. Ik houd me aan alle regels. Niet alleen nu, met corona, maar altijd, mijn hele leven al.
Vanaf het moment dat ik mijn rijbewijs had stopte ik met drinken als ik moest rijden. Ik was zo’n beetje in die tijd de enige die zich aan die regel hield. Zelfs mijn moeder reed met drank op, mijn vader niet, die liet mijn moeder dat doen, zoals de meeste mannen dat deden.
Ik dronk dus niet als ik moest rijden. Ik nam nog een spa rood en sloeg de meters bier en de glazen wijn die voorbij kwamen af. Hoewel wijn? We dronken in die tijd Keller-Geister, naar mijn mening mag dat de titel wijn niet dragen.
Dronken werden we er wel van.

Tegenwoordig zijn al mijn vrienden ouder en inmiddels ook een beetje brave burgers geworden. Rijden met drank op is gelukkig niet meer helemaal van deze tijd en als je het al zou willen, vrijwel nergens kan je nog parkeren in de stad zonder het equivalent van drie flessen Keller-Geister per uur te betalen.

In de jaren zeventig en tachtig was alles anders. Op feestjes stonden er glaasjes op tafel, glaasjes voor sigaretten met filter en glaasjes voor sigaretten zonder filter. Iedereen dronk en ging vrolijk na het feestje met eigen auto weer naar huis, waarom zou je de fiets pakken? Parkeren was geen probleem en gratis.
Ik moet toegeven, enigszins hypocriet was ik in die tijd wel. Ik nam ook de fiets niet, ik reed mee, tot ik zelf een rijbewijs had. Probleem was dat vrijwel niemand er mee leek te zitten. Aangehouden werd je wel, maar met een beetje geluk en een charmante glimlach, mocht je door rijden. Een bekeuring heeft bij mijn weten nog nooit één van mijn benevelde vrienden gekregen, laat staan dat hun rijbewijs ingevorderd werd. Die goeie ouwe jaren tachtig….. 

Ik weet nog hoe ik samen met een vriendin s nachts door Haarlem reed en aangehouden werd. Ik was een jaar of achttien, een rijbewijs had ik nog niet, die vriendin wel. Ze had een Simcaatje duizend, wie kent ze niet uit die tijd, zo’n vierkant autootje, het model dat je als kind tekent. We deden onze uiterste best om charmant te glimlachen, wat er volgens mij, na wat flessen Keller-Geister, niet aantrekkelijk moet hebben uitgezien. Toch werkte het.
Het Simcaatje had een glad achterbandje. Dat mijn vriendin zichtbaar behoorlijk aangeschoten was en dat ze haar rijbewijs zocht tussen haar make spullen in plaats van in haar portefeuille, was blijkbaar minder erg dan dat achterbandje. Eigenlijk moest hij een bekeuring uitschrijven, maar als ze nu morgen wat aan dat achterbandje deed zag deze vriendelijke agent het door de vingers. Wij lachten nog maar een keer charmant en dronken de week erop weer onze flesjes Keller-Geister.

Karin Slaughter, Obama en Nicci Gerrard: Lezen, leren en schrijven

Gepubliceerd op 10 april 2021 om 16:11

Het schrijven aan mijn 2e roman ligt soms even stil. Zoals afgelopen week. Ik was druk, ziekenhuis bezoekjes met mijn moeder, haar 1e vaccinatie, naar de fysio met mijn vader en daar tussendoor ook wat uren aan het werk.

Het schrijven zelf gaat weer goed. Ik heb even in een impasse gezeten maar daar ben ik inmiddels weer uit, ik weet waar ik naartoe wil met het verhaal en zit op 67000 woorden. De tijd van zoeken naar proeflezers komt dichterbij. Ik heb er al eentje waar ik blij mee ben. Annette van Luyk, een collega schrijfster, kritisch, eerlijk in haar feedback en bovenal een goed schrijfster. Daarna volgt redactie, de uitgever. Ik kijk er naar uit, hoewel ik inmiddels weet dat herschrijven keer op keer een intensief proces is. Toch vond ik elke fase van het schrijven en uitgeven van mijn eerste roman een geweldige ervaring. Schrijven is magie, zelfs op de momenten dat het even niet lukt, omdat je weet dat wanneer je inspiratie weer terug is en je achter je laptop gaat zitten en het snelle ritme van de aanslagen hoort, dat een nergens mee te vergelijken euforisch gevoel zal geven.

Ik lees naast schrijven graag en soms meerdere boeken tegelijk. Ik leer ervan. Op dit moment lees ik drie boeken. ‘Verzwegen’ van Karen Slaughter, gewoon ter ontspanning. ‘Een beloofd land’ van Barack Obama, omdat de man me intrigeert, ik meer over hem wil weten, over zijn motivatie, zijn leven, zijn weg naar de twee termijnen en de twee termijnen zelf. Obama schrijft mooi, gebruikt lange zinnen, waarvan sommige zeggen dat je ze moet vermijden, maar waarvan ik vind dat ze prettig lezen. En als derde lees ik het boek ‘Woorden schieten tekort’ van Nicci Gerrard. Ik kreeg het van een dierbare vriendin die het las en vond dat ik het ook moest lezen. Ze had helemaal gelijk. Wat schrijft Nicci Gerrard op een geweldig mooie manier over menselijke relaties en in het bijzonder die waarbij dementie de hoofdrol speelt.  
Ik vind het mooi hoe ze de vergelijking trekt naar de zorg voor je kind. Dat zorgen voor je kind een vanzelfsprekendheid is terwijl jij die zorg andersom nooit van je kind zal verlangen, maar dat je van jezelf wel verwacht dat jij voor jouw ouders zorgt en hiermee voorbij gaat aan het feit dat jij hier het kind bent.
Ze beschrijft de ondergeschiktheid van de verzorger. Aan hoe niemand kan begrijpen hoe die zich voelt. De schuldvraag, de dilemma’s. Dat je hele leven stil staat, dat er geen eigen leven meer is, alles staat in het teken van die partner. Je bent zijn geheugen, zijn beschermer, zijn ik. En dat daar in de meeste gevallen niets tegenover staat, geen enkele erkenning, eerder afkeer. Dat anderen dat niet zien, niet ervaren, omdat het vaak alleen de partner is die het slachtoffer is van deze benadering, maakt het niet makkelijker. Evenals het feit dat de partner vaak zelf ziek is, of op zijn minst oud.
Het klopt allemaal, het is zo herkenbaar. 
Ze beschrijft ook haar gesprekken met deskundigen. Mensen die de ziekte zelf of van dichtbij doormaken. Met artsen en wetenschappers. Ze vertelt over de overeenkomsten en verschillen van hen die weten wat hun toekomst zal zijn. Sommigen berusten in hun lot, anderen beslissen, op het moment dat zij nog in staat zijn dat te doen, dat zij de verandering die hen onherroepelijk te wachten staat niet willen meemaken. Hun identiteit niet willen verliezen en veranderen in een persoon die zij nooit geweest zijn. Het toekomstige lege bestaan van niets herinneren, geen toekomst meer hebben, willen verruilen voor de dood.
Het ontroert en beangstigt me tegelijkertijd. Ik ben mijn vriendin dankbaar voor het boek. 

Ook mijn vader gaat achteruit. Zelf ziet hij dat niet, logisch, want hij vergeet alles, dus ook wat hij vergeet. Als ik lees dat hij de avond ervoor gesjoeld heeft en ik daarover begin, kijkt hij  me vreemd aan. Hij heeft geen idee dat hij heeft gesjoeld. Iedere week is hij zijn agenda kwijt. Die vind ik dan meestal in zijn kledingkast, tussen pyjama’s, shirts of ondergoed. Als ik vraag waarom hij dat doet zegt hij: ‘Als er iemand binnenkomt zou hij mijn agenda kunnen inzien.’
Ik lach inwendig om deze voor Alzheimer zo typische argwanendheid. In zijn agenda zijn geen geheimen te vinden. Ik leg de bladwijzer altijd weer op de goede week, in de hoop dat hij hem daar laat zodat hij kan zien wanneer ik of mijn moeder langs kom en wanneer ik hem haal voor de fysio.
De bezoekjes worden een patroon. Ik kom, zet koffie, zoek zijn agenda en praat over het weer, de medewerkers en de medebewoners. Ik vraag wat hij de avond ervoor gegeten heeft en krijg altijd hetzelfde antwoord: ‘Geen idee.’ Meestal zegt hij erachteraan: ‘Maar het was wel lekker.’ Ik blijf met oude fotoboeken, koekjes, wijngum’s, chips en biertjes naar hem toe gaan en hoop dat hij het nog even volhoudt en dat we, als het mooier weer wordt, samen op het terras bij het restaurant een drankje kunnen drinken. Dat is wat hij leuk vindt, dat was waar hij vroeger van hield en dat is iets dat hopelijk nog een tijdje kan voor die laatste, meedogenloze fase van zijn dementie aanbreekt.
Soms hoop ik dat hem die bespaart zal blijven.

(On)geloof en Persvrijheid

Gepubliceerd op 3 april 2021 om 12:32

Afgelopen week was ik geschokt, verbaasd en bovenal boos. Zoals journalisten de laatste tijd steeds vaker moeten ervaren was ook de journalist van PowNed slachtoffer van agressie. Men vond het, naast verbaal onvriendelijk gedrag, ook nodig hem omver te rijden. Had deze kerkganger de bijbel wel goed gelezen?

‘U zult uw naaste liefhebben als uzelf.’ (Mattheüs 22:37-39) 

Op een andere plek in het land werd die zondag een journalist door een kerkganger in zijn buik getrapt. Beschaafdheid was ook hier ver te zoeken.
Hoe kan een kerk dit soort leden toelaten? Zouden deze mannen een kerkverbod krijgen zoals voetbalfans een stadionverbod? Ik vraag het me af als ik lees dat een dominee in zijn preek het geweld verdedigt en journalisten vergelijkt met terroristen en SS’ ers. We monitoren imams, misschien wordt het tijd dat er ook eens kritisch gekeken gaat worden naar dit soort kerken en dominees. 

Onze vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel beginsel van onze democratie, iets waar we niet alleen trots maar ook zuinig op moeten zijn. Buiten dat het schenden van dat beginsel mijn hartkloppingen weer deed opleven was ik weer eens vol ongeloof over deze kerk. Het intrigeert me. Zonder dat ik wil oordelen of veroordelen, lijkt veel zo hypocriet. Zo weet ik vrijwel zeker dat het merendeel van de kerkgangers in Urk thuis geen televisie heeft. Belangrijk voor deze gemeenschap is een zekere afstand bewaren tot de wereld. Televisies vind je daarom niet in gereformeerde gezinnen. Maar evenzoveel hebben wel een laptop met een internetverbinding die ondanks ‘Kliksafe’ geen zekere afstand tot de wereld waarborgt. Zoals ik al zei, ik wil het niet veroordelen, we leven in een vrij land, daarbij met het wel of niet hebben van een televisie kwets je geen mensen, dus waarom zou ik ook? Maar begrijpen doe ik het niet. 

Wat is het goed en het kwaad dat men predikt en geldt dat dan alleen voor henzelf. Het kwaad buiten de kerk is kwaad maar het kwaad binnen de kerk wordt al jarenlang weggemoffeld. Waar ligt het onderscheid?
Wat maakt dat deze mensen, ondanks het bestaan van artikel 6 van de grondwet, de volksgezondheid in gevaar willen brengen? Wat zijn zij überhaupt meer dan die student die niet naar zijn college kan, mijn moeder die niet naar haar bridgeclub kan of welke andere mens dan ook die zijn of haar verenigingsleven tijdelijk on-hold heeft staan? Ook zij missen allemaal het fysiek samen zijn. En al geeft een wet, die overigens al sinds het eind van de 18e eeuw bestaat en alweer bijna 40 jaar geleden voor het laatst is aangepast, deze kerkgangers dat recht, ik vraag me serieus af waarom ze het willen. Waarom kunnen zij niet, net als de rest van Nederland en gelukkig ook vele andere kerken en moskeeën, online samen komen? Een internetverbinding is er al, een tv is hier niet voor nodig.

Een beginsel van het geloof, welk geloof dan ook, is dat je niet egoïstisch moet zijn, dat je niet alleen voor jezelf maar juist ook voor die ander leeft. En je zou zeggen dat je niet wilt dat je buurman, die misschien niet naar jouw kerk gaat maar die wel naast je in de rij bij de supermarkt staat, ziek wordt. Of het buurmeisje en vriendinnetje van jouw dochter, die vervolgens op haar beurt haar kwetsbare opa of oma besmet en die, in het ergste geval overlijdt. Volgens mij is dat het laatste dat je als gelovige wilt, hoewel ik me dat serieus afvroeg toen ik kerkgangers zag hoesten naar de journalist die gewoon zijn werk deed. Het is niet te hopen dat één van hen corona had. 
Wat stond er ook alweer in de bijbel?  ‘Gij zult niet doden.’

Neus Swab

Gepubliceerd op 27 maart 2021 om 16:49

‘Een mens lijdt het meest door het lijden dat hij vreest.’

Als klein meisje, ik zal een jaar of acht geweest zijn, was ik nadat er een tante van mijn vader overleden was voortdurend bang dat mijn ouders zouden overlijden. De angst te verliezen is nooit helemaal verdwenen toen ik volwassen werd. Als Enzo weg gaat ben ik zo iemand die vraagt: Stuur je een berichtje als je in Schiedam bent?

Angsten, ik heb er meerdere. Zo kreeg ik bètablokkers van de cardioloog tegen mijn hartkloppingen. Maar ik durf ze eigenlijk niet te slikken. Volgens de bijsluiter mag je er niet van de ene op de andere dag mee stoppen. Dat zou gevaarlijk zijn, je zou een hartaanval kunnen krijgen. Daar werd ik niet vrolijk van. Maar de cardioloog had gezegd dat ik deze kortwerkende gewoon kon nemen als het nodig was. Ik was verbaasd. Als je ze neemt alleen als het nodig is, dan stop je toch iedere keer als het niet nodig is. Het stond naar mijn mening haaks op de regel in de bijsluiter. Maar de man had er voor geleerd. Moest ik mijn angsten dus maar terzijde schuiven? Ik besloot op de expertise van de man te vertrouwen en heb dat pilletje een paar keer genomen en inderdaad verminderde het mijn klachten maar ik kreeg er andere klachten voor terug. Hoofdpijn, vermoeidheid, al na 3 halve tabletjes. Of de klachten bijwerkingen van de pilletjes waren of dat ze kwamen door mijn angst voor de pilletjes zelf, ik heb geen idee. Ik ben er sowieso maar even mee gestopt voor ik ze te lang slik en ik niet meer durf te stoppen. De hartkloppingen zijn volgens de cardioloog onschuldig dus ik moet er maar aan wennen.

Afgelopen dinsdag was ik niet zo lekker, ik kreeg hoofdpijn, was doodmoe. Vroeg naar bed dus. De volgende dag kwam s middags weer hetzelfde gevoel. Hoofdpijn en ogen die dicht vielen. Waren het de pilletjes die ik had gekregen voor mijn hartkloppingen of…corona, ik zou toch geen corona hebben? Ik dacht gelijk aan mijn moeder, mijn vader is gevaccineerd, daar was ik minder bang voor en mijn schoonmoeder heb ik helaas al langer niet gezien vanwege de maatregelen. Maar mijn moeder had zaterdag nog een wijntje bij me gedronken. Afgelopen week had de oncoloog haar nog gezegd dat zij zeker geen corona moest krijgen. Ik voelde mijn hartritme verstoren. Ik wilde een test en het liefst zo snel mogelijk. Ik kon kiezen, Zaandam, Amsterdam of Beverwijk.
Ik koos de Bazaar in Beverwijk.

Ziekte en dood zijn niet mijn enige angsten, de snelweg is er ook eentje. Dus Enzo moest rijden. Eenmaal in Beverwijk mochten we aansluiten in teststraat drie. Het leek de autowasstraat wel, alleen was het hier veel drukker. Ik werd nu toch een beetje zenuwachtig. Die neus swap zou geen pretje zijn hoor en lees ik voortdurend. Nu wil ik niet zeggen dat ik zo’n bikkel ben maar vaak begrijp ik achteraf die verhalen niet. De meeste onderzoeken die ik heb moeten ondergaan, en als hypochonder heb je die regelmatig, vond ik namelijk allemaal meevallen. Ik overdrijf natuurlijk want die onderzoeken waren gewoon echt nodig en hadden niets met mijn neiging tot hypochondrie te maken, maar dat ze meevielen is een feit. 

Terug naar de teststraat. We mochten de tent in rijden. Er kwam een dame naast Enzo staan, hij wees snel naar mij, voor Enzo liever even geen stokje in zijn neus. Ik kreeg een zakdoekje in mijn handen, ik moest goed snuiten. Er viel alleen weinig te snuiten want ik was niet verkouden. Maar goed, het zou vast de weg vrij maken voor het gevreesde stokje. Nadat ik mijn best gedaan had in de zakdoek stond de dame al met het stokje omhoog gericht naast mijn raampje. Eerst in mijn keel en daarna volgde uiteraard mijn neus. Ik keek nog eens, ja hij was inderdaad best lang, die zou tot in mijn voorhoofd komen leek het. Ze roerde met het ding ergens hoog in mijn neus tot ze blijkbaar een goed plekje had gevonden en telde toen hardop 1,2,3 en klaar. Ik keek op en dacht:
Nou nou is dat alles? Je kan hooguit spreken van een beetje irritant, onprettig gevoel, maar meer ook niet. Pijn is toch echt heel iets anders.
De dame zei: ‘Goed gedaan hoor.’ En ik voelde me weer even een klein meisje. Binnen achtenveertig uur uitslag. Die kwam vrijdagmiddag en luidde: negatief. Ik had geen corona.
Ik let weer dubbel op, hou afstand en probeer mijn contacten te beperken tot mijn moeder en mijn schoonmoeder gevaccineerd zijn. De eerste prik krijgen ze gelukkig nu allebei al snel. We worden er allemaal moe van maar ik zou niet op mijn geweten willen hebben dat een dierbare door mijn slordigheid komt te overlijden. Daarbij, ik krijg het zelf ook liever niet.

Misschien is een ‘angststoornis’ in dit geval zo gek nog niet. Misschien zouden meer mensen er last van moeten hebben, wie weet hadden we dan minder besmettingen…